Martin Tissing (1936-2018), Kleuren van stilte

Dit jaar is de Meester van de kleur, schilder Martin Tissing overleden. | Foto: Siese Veenstra

Wij herinneren aan hem, door een geschreven stuk van Bert Nijmeijer uit de Noorderbreedte ( april 2012).

‘Schilderen is een mijmering’

De mensen hier weten wie Martin Tissing is. Dit is Martins café: Zomers, aan de Vismarkt in Groningen. Het is er ruim, licht en klassiek, een huiskamer in de stad. Hij probeert er tegen een uur of twaalf ’s middags te zijn. Hij maakt een praatje, de jonge meiden van de bediening kennen zijn naam.

Vandaag zit hij aan een tafeltje bij het raam. Op deze grijze winterdag is Martin Tissing alleen maar kleur: een lange gele jas, mintgroen linnen pak, blauwe schoenen, kikkergroene sokken, witte baard.

Op de markt eten mensen patat en gebakken vis, ze dragen tassen waarop staat dat ze toch zeker niet gek zijn.Martin Tissing is een van de grootste levende kunstschilders van Groningen. De grootste misschien, zeggen mensen die het kunnen weten. Daar zijn er steeds minder van. Tissing is 76. Zijn tijdgenoten zijn overleden of ook oud geworden, er zijn een heleboel jongere mensen bijgekomen. De meesten zijn met heel andere dingen dan de schilderkunst bezig.

Hij maakt schilderijen met eenvoudige vormen en zachte kleuren. Tedere, abstracte doeken. Rondjes, driehoeken en vierkanten drijven in lege kleurvlakken, kwetsbaar maar beslist: ze zijn daar en nergens anders. Hij schildert sinds hij een kwast kon vasthouden. Met de tijd zijn de schilderijen leger en stiller geworden.

Vroeger was hij docent, op de middelbare school en de kunstacademie Minerva. Toen hij 55 was, mocht hij met pensioen. Sindsdien hoeft hij niets meer, hij hoeft nergens heen, er is geen hond die op hem wacht. Hij mag altijd schilderen.

Schilderen is het enige wat hij leuk vindt. De rest is mwoh. De maatschappij is mwoh, buiten is mwoh. Ja, vrienden, vriendschap, dat is wel van waarde. Vrienden, en je vrouw. Hij wandelt graag door de stad. Maar als hij al die mensen ziet, daar heeft hij niks mee, wat ze vinden, willen, kopen. Ze doen maar.

Zonloos licht

Zijn atelier is achter de Vismarkt. Hij moet een zware ijzeren deur door, een steeg, en stalen trappen op, tot vier, vijf hoog. In zijn atelier is het warm, er komt lauw water uit de kraan. Hij kijkt uit op een plat dak. Hij rookt sigaretten van Gauloises.

Het atelier is zo leeg mogelijk ingericht. Er is een groot raam op het zuiden – een ramp voor een schilder. Je moet zonloos licht hebben. Er is een stellingkast, grotendeels leeg, er staat een gemakkelijke stoel, en een lagere stoel waarop Tissing gaat zitten. Hij heeft geluid, een apparaat met geluid, afgesteld op Radio 4, de klassieke zender.

In de kast en op de vloer tegen de muur staan schilderijen, linnendoek op panelen gespannen. Op een tekentafel bij het raam liggen tekeningen en waterverfschilderijen op papier. In een hoek van de tafel liggen verftubes, olieverf, waterverf, gouache, acryl. Het ruikt naar verf en sigarettenrook in de kamer, de lucht is er droog.

Hij is altijd alleen hier, godzijdank. Dat is tegelijk het moeilijke van het vak. Je hebt niemand. Er zijn nog meer ateliers in het gebouw, van andere kunstenaars. Hij kent er niet één. Dit is typisch een alleenvak, zegt hij. Je hebt ontzettende mazzel als mensen het mooi vinden wat je maakt. Op de ezel staat het doek waaraan hij werkt, lichtblauw met vormen, zacht rood, geel, weidegroen.

In 1960, toen hij 24 was, begon Tissing met zijn eerste abstracte schilderijen. Op een tentoonstelling in Arnhem zag hij werk van Jaap Nanninga. ‘Ik vond hem zó beregoed, het was zó iets anders dan wat ik kende. Ik dacht: die man moet ik ontmoeten.’

Nanninga woonde in Den Haag. ‘Hij deed er alles aan om mij uit z’n atelier te houden.’ Als je voor het eerst bij iemand komt, zegt Tissing, dan mogen ze je, of niet. En andersom. Hij vroeg een halfuur bij Nanninga, het werd een hele middag. Sindsdien ging hij in de weekends naar Den Haag om te schilderen.

‘Ik kwam op een spoor dat ik helemaal niet kende. Ik leerde dat schilderkunst bij jezelf moet horen. Onderwerpen van buiten zijn wel mooi, maar als je er niks mee hebt, betekent het niets. Iedereen kan een fles of een boerderij schilderen. Schilderen is niet alleen de keuze voor een onderwerp, maar vooral een mijmering: wie ben jij?’

In de Groningse schilderkunst was het De Ploeg wat de klok sloeg. ‘Ik vroeg me af: ben ik Ploeg? De Ploeg was van 1918. Was ik veertig jaar later nog steeds Ploeg? Nee.’ Bij Van Nanninga leerde hij nadenken: waar zit Martin Tissing?

Hij leerde dat hij te gecompliceerd schilderde, te veel volgens wat hij geleerd had. ‘Als je de Noorderhaven schildert, lijk je onvermijdelijk op mensen die de Noorderhaven al geschilderd hebben.’ Hij leerde veel in korte tijd. Jaap Nanninga verongelukte vroeg in 1962, na een bezoek aan zijn favoriete café.

Allersmaborg

Een schilderij aan de muur. ‘Een landschap, door mij gemijmerd.’ Vlakken, kleur, licht en donker, contrast. Een zacht landschap, het is er vast lekker weer. Je zou er een appel willen eten onder een boom. Waarom het mooi is, is moeilijk te zeggen. ‘Kun je benoemen waarom je muziek of een melodie mooi vindt? Je schildert het onzegbare. Er komt melancholie en sentiment bij te pas.’

Vroeger woonde hij in Ezinge, met de kunstenares Annie Vriezen, op de Allersma-borg. Het lekte, het tochtte, ze hadden ratten onder de vloer, er was geen water en geen licht. Tissing reisde naar Rome, naar Marokko en Polen, en kwam terug naar Groningen. Daar is hij gebleven. Groningen is een fijn stadje, zegt hij, precies groot genoeg om te leven.

Zijn vrienden van toen zijn er niet meer. Drie collega’s, boezemvrienden, zijn aan de drank overleden. Henri de Wolf, Jo van Dijk, Edu Waskowsky. Met hen vormde hij de groep Gr4k, vier Groninger kunstenaars. Ze waren altijd met z’n vieren, ze waren jong in Groningen, ze exposeerden samen in het Groninger Museum, 1965. Nu is alleen Tissing nog over. ‘Ik ben langzamerhand een rudiment van een bepaalde tijd.’

Hij is niet rijk geworden met zijn schilderen. ‘Ik doe er ook m’n best niet voor. Ik wil niks met de moderne communicatie. Ik wil gewoon mooi werk maken, klaar. Ik heb altijd prima verkocht. Natuurlijk moet ik er achteraan, maar ik heb er geen zin in. Ik heb pensioen, ik heb aow. Ik heb een prima leven.’

Hij maakt schilderijen met veel kleuren. Kleuren van de zomer, de lente, Italië, kinderen. Hij werkt aan een serie die ‘zoektocht naar Zen’ gaat heten. Je schildert in jezelf, zegt hij, je schildert alle flauwekul weg die er is. Uit de radio kraakt een symfonie. Tissing rookt, met benige schildersvingers.

‘Als je al heel lang schildert, volgt uit het ene schilderij het andere. Ik hoef nooit iets te bedenken, de beelden dienen zich aan.’ Hij maakt eerst schetsjes, met potlood, op kleine papiertjes. Kleine mijmeringetjes, zegt hij. Er staat niet veel op. Een paar vormen, het begin van een compositie. Geen kleur. Als het schetsje belangrijk genoeg is, plakt hij het in, in een schetsboek.

De vormen en de kleuren komen terwijl hij schildert. Waarom het lichtblauw van een schilderij lichtblauw is, dat weet hij niet. Waarom staat daar een vierkantje, daar een rondje, daar een driehoek? ‘Het moet daar zijn.’

Schilderkunst is: huid, zegt hij. Een huid maken van kleur, een oppervlakte van kleur. Een huid maken, dat je geen verf ziet maar huid. Hij doet een paar weken over een schilderij, om de huid op te bouwen. Anders krijg je een geverfde muur in plaats van een schilderij. Hij schildert laag na laag, tot de verf er onwaarschijnlijk dik op zit. Die blauwe daar is zwaar van de verf, wijst hij.

Hij kijkt niet naar buiten, maar naar binnen. In de zomer is hij in Italië geweest. ‘Italië, Sienna, het landschap, daar geniet ik ongelooflijk van. Maar ik moet…’ – Tissing tikt tegen zijn hoofd – ‘dit is mijn binnenwereld.’

Een vrolijke boel, zijn innerlijk? ‘Ja. Ik ben een groot kind. Mijn moeder zei: jij bent een zondagskind. Ik ben heel gelukkig in dit vak. Ik ben klassiek, écht gelukkig. Dit vak is voor mij een ongelooflijke troost. Ik ben blijven tekenen als een kind. Ik ben mentaal een kind gebleven. Ik ben ook heel kwetsbaar daardoor, ik zoek beschutting tegen maatschappij. Maar ik red mezelf, en ik maak wat ik wil. Dat is het mooiste wat je kan overkomen.’

Documentaire, Kleuren van stilte

“Ma ville est un monde” staat er meer dan eens te lezen in de schilderijen van Marten Tissing. Die stad is Groningen waar hij in 1936 werd geboren en nog steeds woont en werkt. Vanuit Groningen gaat hij op ontdekkingstocht door zijn wereld, de kunstgeschiedenis, de musea, oude en nieuwe culturen. Al die tijd tekende en schilderde Tissing zijn eigen beeldtaal: dromerig , poetisch en verstild. Kleur speelt in het werk van Tissing een overheersende rol. Niet de kleur als schreeuw om aandacht of als decoratief element, maar kleur als de expressie van een poëtisch bewustzijn.

Trailer Kleuren van stilte

Regie en Samenstelling: Buddy Hermans/ Lejo Siepe | Interviews: Lejo Siepe | Camera: Anton Tiktak/ Jan Oosterdijk | Geluid: Geert Gritter

Bestel DVD